Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [39]Wie is wijs? die versta deze dingen; [wie] is verstandig? die [40]bekenne ze; want des HEEREN [41]wegen zijn [42]recht, en de rechtvaardigen zullen daarin [43]wandelen, maar de [44]overtreders zullen daarin vallen. 39. Een schoon besluit dezer profetie, en in het bijzonder van dit hoofdstuk, en der voorgaande Evangelische leringen en beloften. De zin is: dat de ware wijsheid hierin bestaat, en die wijs willen zijn, dat zij dit moeten verstaan en weten, en zich daarnaar regelen; anders zullen zij dwaas zijn in al hunne wijsheid. Zie 1 Kor.1:18,19, enz., en 1 Kor.2:2, enz.; en aangaande deze manier van vragen, verg. Deut.20:5,6,7,8; Ps.25:12, en Ps.34:13, en Ps.107:43. Anders: klagenderwijze aldus: Wie [is] wijs en verstaat deze dingen? verstandig en weet ze? alsof de profeet zeide: Zeer weinig zijn er, die deze wijsheid hebben. Verg. Jer.9:12. 40. Of, weet ze. 41. Zijne lering en regering. Zie Gen.18:19, en Ps.25:4; idem Deut.32:4; Ps.25:10. 42. Verg. Ps.7:11, en Ps.19:9. 43. Met genoegen lust en vreugde. Zie Ps.119:; Matth.11:30; 1 Joh.5:3, enz. 44. Of, afvalligen, zullen zich daaraan ergeren, stoten, sneuvelen en vervallen. Zie Jes.8:14, en hfdst.7 vs.13; Luk.2:34; 2 Kor.2:16, enz.